SV | Hebben de goden der volken die mijn vaders verdorven hebben, dezelven gered, [als] Gozan, en Haran, en Rezef, en de kinderen van Eden, die in Telasser waren? |
WLC | הַהִצִּ֨ילוּ אֹותָ֜ם אֱלֹהֵ֤י הַגֹּויִם֙ אֲשֶׁ֣ר הִשְׁחִ֣יתוּ אֲבֹותַ֔י אֶת־גֹּוזָ֖ן וְאֶת־חָרָ֑ן וְרֶ֥צֶף וּבְנֵי־עֶ֖דֶן אֲשֶׁ֥ר בִּתְלַשָּֽׂר׃ |
Trans. | hahiṣṣîlû ’wōṯām ’ĕlōhê hagwōyim ’ăšer hišəḥîṯû ’ăḇwōṯay ’eṯ-gwōzān wə’eṯ-ḥārān wəreṣef ûḇənê-‘eḏen ’ăšer biṯəlaśśār: |
Hebben de goden der volken die mijn vaders verdorven hebben, dezelven gered, [als] Gozan, en Haran, en Rezef, en de kinderen van Eden, die in Telasser waren?
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Hebben de goden der volken die mijn vaders verdorven hebben, dezelven gered, [als] Gozan, en Haran, en Rezef, en de kinderen van Eden, die in Telasser waren?
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!